5. Napoleons ondergang
De Franse revolutie had haar kringloop volbracht. Uit het consulaat was een keizerschap geworden en de groot geworden kleine Corsikaan had zich omringd met een schitterende hofstaat van hoge officieren en hoogwaardigheidsbekleders. Heel Europa luisterde naar zijn stem en alleen het trotse Albion versmaadde het, hem een lijnsysteem in de partituur van het politieke concert toe te staan. Zoals zijn ster was gerezen, zo zou deze ook weer dalen en verdwijnen, plotseling, vanuit het niets in het niets - een meteoor waaraan geen terugkeer is beschoren.
De havens van Frankrijk waren door Engeland sinds verscheidene jaren zo nadrukkelijk geblokkeerd dat het aan nauwelijks één Frans schip gelukte naar zee te komen. Deze blokkade legde natuurlijk Frankrijks handel volkomen lam. Verder had Frankrijk bijna al zijn koloniën aan Engeland verloren en daardoor onvervangbare verliezen geleden. Napoleon had deze slagen kunnen voorkomen of ze aan zijn tegenstander kunnen teruggeven, maar hij was geen zeeman en koesterde reeds het grootse, maar later zo treurig mislukte plan om Engeland via het veroverde Rusland aan te vallen. Daarvoor had hij een machtige volkencoalitie in het hart van Europa nodig waarop hij zijn hele belangstelling richtte, in plaats van een kortere, minder kostbare en minder onveilige weg in te slaan.
Zijn pogingen om op de kust van Groot-Brittannië te landen, waren steeds mislukt. Er ontbrak een sterke vloot en er waren evenmin mannen wier naam naast die van de toenmalige Britse admiralen genoemd kon worden. Het bouwen van nieuwe schepen eiste aanzienlijke sommen, maar zodra ze de zee opvoeren, werden ze door de Engelsen gekaapt. En toch had Napoleon al in 1801 gebruik kunnen maken van een uitvinding waardoor hij Engeland had kunnen intimideren. Robert Fulton, de beroemde Amerikaanse werktuigkundige, was naar Parijs gekomen om te bewijzen dat het mogelijk was schepen door middel van stoom voort te bewegen. Hij zette zelfs in samenwerking met de toenmalige Amerikaanse vertegenwoordiger in Parijs, kanselier Livingstone, een paar proefnemingen op touw, maar op deze werd geen acht geslagen. Om die reden ging hij naar Engeland waar hij echter al evenmin aanhangers vond. Toch liet hij zijn idee niet schieten en keerde twee jaar later naar Parijs terug.
Hij bracht op de Seine zijn eerste proef-stoomschip op gang, maar werd door geen enkele instantie gesteund. Hij wendde zich persoonlijk tot de eerste consul en er werd hem een audiëntie toegestaan. In een kamer in de Tuilerieën stonden ze tegenover elkaar: de held van de stoommachine en de held van de veldslagen.
‘De stoomkracht,’ zei Fulton na een lang debat over zijn uitvinding, ‘zal de scheepvaart van ongelooflijk groot nut zijn en ze op nooit vermoede wijze bevorderen. De afstanden zullen kleiner worden, de moeilijkheden afnemen en de gevaren en ongelukken verminderen. De wendbaarheid van een schip wordt vertienvoudigd als het niet meer van wind en zeilen afhankelijk is. Die vorst die het eerste door stoom gedreven oorlogsschip bouwt, zal in het voordeel zijn tegenover elke marine ter wereld.’
De consul had zwijgend en met een sarcastisch lachje toegeluisterd.
Nu greep hij Fulton bij de arm en trok hem mee naar het raam. Wijzend op de menigte die daar beneden voorbijliep, vroeg hij op spottende toon: ‘Ziet u die nieuwe uitvinding die velen van deze mensen tussen de lippen dragen?’
‘Ik zie ze,’ antwoordde Fulton. ‘Het is de sigaar die men nu ook in Frankrijk begint te roken.’
‘Welnu! Al die rokers zijn levende stoommachines; ze ontwikkelen rook, verder niets!’
‘Ik waag op te merken dat rook niet met stoom verwisseld moet worden. Het is geen stoom die bij het roken van een sigaar ontstaat.’
Bij deze tegenwerping fronste de eerste consul wrevelig zijn voorhoofd; hij was het niet gewend gecorrigeerd te worden door een eenvoudige werktuigkundige; daarom klonk zijn stem stroever dan tevoren: ‘Stoom of rook, dat blijft hetzelfde.
Hoe kan er in rook de kracht zitten om een schip voort te drijven? ‘C'est ridicule - dat is belachelijk!’
Fulton waagde nu niet nogmaals een corrigerende opmerking te maken, maar antwoordde op de eerbiedigste, beleefdste toon: ‘Toch herhaal ik en beweer ik uitdrukkelijk dat die heerser die de eerste met stoom uitgeruste schepen bezit, in korte tijd beheerser der zeeën zal zijn. Tegenover zulk een vooruitzicht betekenen de kosten van een paar proefnemingen bijna niets. Ik breng u Engelands haat tegen Frankrijk in herinnering. Als de gebieder van de Franse natie een vloot van stoomschepen zou bezitten, zou hij in Londen de Engelsen de wet kunnen voorschrijven.’
Napoleon liep weg van het raam waar beiden waren blijven staan, en zei koel: ‘Mon ami, ik ben niet gewend mijn successen aan stoom toe te vertrouwen. Ik voel me volledig onderricht over uw project en moet afwijzend beschikken.’
Een trotse beweging van zijn hand die zoveel als een congé betekende, vertelde Fulton dat de audiëntie was afgelopen.
Fulton ging. Hij was een grote verwachting armer geworden.
Doch de consul vermoedde niet dat hij als verbannen keizer eens met spijt aan dit uur zou terugdenken.
Maar nog geen jaar later zou hij eraan herinnerd worden. De ondertussen keizer geworden Bonaparte had in de buurt van Boulogne en bovendien bij Atrecht een grote legermacht samengetrokken om in Engeland te landen. Derhalve werd de bewaking van de Franse havens door de Engelsen op een wijze verscherpt dat het geen enkel Frans schip gelukte te ontkomen. Bovendien kruisten er in de zeeën die Frankrijk omgeven, Engelse vloten die ieder vaartuig dat ze tegenkwamen, aanhielden en doorzochten.
Was het een Fransman of had het voor Frankrijk bestemde goederen aan boord, dan werd het geconfisqueerd.
Deze benarde omstandigheid kostte de minister van marine veel hoofdbrekens; hij had bijna dagelijks besprekingen met de keizer die gewoonlijk met wederzijdse opwinding eindigden.
Tijdens een van deze stormachtige besprekingen, toen opnieuw sprake was van de strenge blokkade van alle havens, zei de minister: ‘In deze noodtoestand is het een des te grotere vreugde te vernemen dat er toch nog mannen zijn wier moed en handigheid opgewassen is tegen de waakzaamheid van deze Britse zeebonken.’
De keizer keek op. ‘Hoezo?’ vroeg hij. ‘Heeft Hugues iets gedaan ?’
Admiraal Hugues was namelijk een van de weinige Franse zeelui die af en toe voorspoedig opereerden.
‘Nee,’ antwoordde de minister. ‘Het is iets anders; het is bijna een kleine zeeroman.’
‘Vertel, hoe weinig ik me anders ook voor romans interesseer.
‘Van het Engelse eskader van commodore Dancy is een fregat op Belle-Isle tegenover Le Palais geland om de kleine plaatsen van het eiland te verontrusten. Terwijl de manschappen zich aan land bevinden, komt er een kleine brik aanzeilen, toont de Engelse vlag, gaat zij aan zij met het fregat liggen, neemt dat in beslag, hijst de Franse vlag en zeilt weg. De volgende morgen zeilt hetzelfde fregat met er achteraan de brik met hangende vlag, alsof het deze had veroverd, heel gemoedelijk naar het Engelse blokkade-eskader van Brest; het fregat laat trots de Engelse kleuren van de hoge top waaien en omdat iedere kapitein het schip kent, denkt men dat het door commodore Dancy met de een of andere boodschap naar de commandant van het eskader wordt gezonden en onderweg het Franse schip heeft overmeesterd. Het fregat groet en alle schepen van het eskader antwoorden. Het zeilt op het vlaggeschip toe en doet alsof het wil bijdraaien, maar dan wordt ineens de Engelse vlag neergehaald en de Franse vliegt omhoog en op de brik eveneens.
Beide geven het Engelse vlaggeschip, een slagschip met honderdtwintig kanonnen, de volle laag in zijn reusachtige lichaam, hijsen in een oogwenk alle zeilen en komen heelhuids onder bescherming van de batterijen van Le Goulet bij de smalle ingang van de haven van Brest. De Engelsen, die natuurlijk haastig de vervolging inzetten, worden door de kogels van de batterijen gedwongen om te keren. De ogen van de keizer schitterden. ‘Dat is een heldenstuk waaraan men nauwelijks kan geloven,’ riep hij uit.
‘Sire, ik vertel een vaststaand feit!’
‘Ik ben overigens ook eens getuige van een dergelijk heldenstuk geweest. Een heel jonge zeeman veroverde een Engels vaartuig en zeilde daarmee heel openlijk door de vloot van admiraal Hood heen. Die man heette Robert Surcouf en hij is ook degene van wiens daden in Indië men met elke post nieuws verneemt. Uw held moet overigens de kust van Bretagne en de haven van Brest precies kennen.’
‘Dat is ook het geval, want hij is in Bretagne geboren.’
‘Ook Robert Surcouf is een Breton. Hoe is de naam van uw man? Het is zeer noodzakelijk deze te onthouden, want we zouden de bezitter ervan nodig kunnen hebben.’
‘Uwe majesteit heeft hem al twee maal genoemd.’
‘Wat is het Surcouf? Werkelijk Surcouf?’
‘In eigen persoon, sire.’
‘Dan geloof ik aan de ontvoering van het fregat. Dit is een meesterstuk dat niemand hem nadoet. Men moet trachten deze man vast te houden, hem eerst een slagschip en vervolgens een eskader geven. Onthoud dit! Dit is mijn wil.’
‘Ik dank uwe majesteit uit zijn naam. Hij brengt ons niet alleen het veroverde fregat, maar ook berichten, brieven en geld van Isle de France en Isle Bourbon. (Vroegere Franse benamingen voor de eilanden Mauritius en La Réunion) De gouverneur van Isle de France meldt me dat hij de laatste drie maanden elf schepen van Surcouf heeft overgenomen die deze dappere partijganger heeft weggekaapt van de Engelsen. Frankrijk heeft aan Surcouf niet alleen deze buitengewoon grote benadeling van de vijand, maar ook door de verkoop van de buit en de opbrengst van hun ladingen grote bedragen te danken. Ik ben ervan overtuigd dat deze jonge Breton voor de Engelsen een vreselijke bedreiging kon worden als men hem veroorlooft zich op de goede plaats te bevinden. En daarbij is hij bescheiden en eenvoudig zoals ik maar zelden een man van zijn verdienste heb aangetroffen.’
‘Wat, kent u hem?’ vroeg de keizer snel.
‘Pardon, sire! Ik vergat u te zeggen dat hij me gisteren om een audiëntie verzocht die ik hem vandaag heb toegestaan.’
‘Dus hij bevindt zich in Parijs?’
‘Hij is hier om een proces tegen de gouverneur van Isle de France aanhangig te maken die weigert hem zijn volle aandeel van de opbrengst van een paar buitgemaakte schepen uit te betalen.’
‘Hoe hoog is dat bedrag?’
‘Bijna anderhalf miljoen francs. Hij heeft tegen de gouverneur al een dergelijk proces gewonnen waarbij het wetgevend lichaam Surcouf in het gelijk stelde. Het ging hierbij om ongeveer zevenhonderdduizend francs.’
‘Zo’n kaper verdient wel geweldige bedragen!’
‘Alleen een kaper met een ondernemingsgeest en een inzicht als die van Surcouf. Maar uwe majesteit gelieve te denken aan de sommen die hij nodig heeft om steeds zeewaardig te zijn. Overigens weet men zeer goed dat Surcouf niet één franc voor zichzelf behoudt; hij is de vader, de vriend, de schatmeester van onze Indische nederzettingen die helaas vaak genoeg slechts op zijn bescherming en zijn vrijgevigheid zijn aangewezen.’
‘Zal hij het proces winnen?’
‘Ik twijfel er geen ogenblik aan.’
‘Dan kan ik deze kwestie zelf in orde maken zonder de rechtvaardigheid door een décision arbitraire afbreuk te doen. Kan men die Surcouf eens bij toeval te zien krijgen ?’
‘Ik heb met hem dingen te overleggen. Wil uwe majesteit bevelen wanneer dat bij mij moet gebeuren?’
‘Om elf uur morgen. U moet ervoor zorgen precies op tijd te zijn. Hoe staat het met zijn aandeel in het fregat?’
‘Men is al bezig het vaartuig te taxeren.’
‘Men kan dat achterwege laten. Ikzelf zal Surcouf schadeloos stellen.’
In de voorstad Poissonnière stond een herberg. Het was wel geen fijn hotel, maar een heel prettige auberge en de waard ervan was gewoon - zoals bij alle bezoekers bekend was - alleen fatsoenlijke lieden te ontvangen. Het was de goede oude oncle Carditon die aan al zijn gasten graag en uitvoerig vertelde dat hij vroeger een taveerne in Toulon had bezeten, doch met behulp van de beroemde kapitein Surcouf financieel zo vooruit was gegaan dat hij naar Parijs kon verhuizen en deze aardige auberge kopen.
Sinds gisteren was l'oncle Carditon in een zeer opgewekte stemming en tegelijk heel druk bezig, want Robert Surcouf had bij hem zijn intrek genomen, en wel niet alleen, maar met zijn luitenant Bert Ervillard, zijn zeilmeester Holmers en nog een paar mannen van de Faucon. Dit gewaardeerde bezoek moest natuurlijk zo goed en zorgvuldig mogelijk worden bediend, en daarom was het geen wonder dat l'oncle Carditon voor anderen niet veel tijd meer overhad. Wel vond hij nog wel zoveel vrije tijd dat hij de stamgasten kon vertellen dat kapitein Surcouf gisteren direct na aankomst naar de minister was gereden en dat ook tevoren een rijk betreste dienaar een brief voor Surcouf had gebracht. Er was bij hem nog nooit een gast geweest die met de ministers van de keizer was omgegaan en er konden zeer veel voorname hotels worden genoemd waarvan de gasten nog nooit met een minister hadden gesproken.
De brief behelsde voor Surcouf echter het bevel zich de volgende morgen precies om half elf bij de chef van het marinewezen te vervoegen. Toen hij de volgende ochtend het paleis van de minister betrad, werd hij rechtstreeks naar diens werkkamer gebracht; de hoge ambtenaar ontving hem met de grootste beleefdheid.
‘Ik heb u niet laten roepen,’ zo begon hij, ‘om over uw proces te spreken, maar om me te laten inlichten over een paar nautische vragen die betrekking hebben op de door u bij voorkeur bevaren streken. Er zijn juist nu zo weinig mannen van wie ik de gewenste inlichtingen zou kunnen krijgen, dat ik uw aanwezigheid niet ongebruikt mag laten voorbijgaan.’
En nu haalde hij een aantal zeekaarten tevoorschijn waarover een steeds levendiger gesprek werd gevoerd. Surcouf had gelegenheid op een stille eenvoudige wijze zijn rijke ervaringen naar voren te brengen en de minister verborg geenszins dat de jonge zeeman hem hoe langer hoe meer interesseerde.
Toen ging plotseling de deur open en de dienaar meldde de keizer aan die tegelijk met de aanmelding zelf binnentrad.
‘Excellentie,’ zei hij, ‘ik kom persoonlijk om een hoogst belangrijke kwestie zelf -o !’ onderbrak hij zijn zin. ‘U bent bezig?’
‘Ik ben klaar en sta bovendien immers uwe majesteit elk ogenblik ter beschikking,’ luidde het antwoord.
De keizer had Surcouf scherp aangekeken om te zien welke indruk de plotselinge tegenwoordigheid van de heerser over Frankrijk op hem maakte. Als hij gedacht had de kapitein in verlegenheid te brengen, dan had hij zich vergist, want deze vertrok geen spier en de kleur van zijn bruine wangen bleef volkomen dezelfde. Hij stapte alleen met een diepe eerbiedige buiging opzij en richtte toen zijn blik op de minister omdat hij verwachtte te zullen worden weggestuurd.
‘Kapitein Surcouf, majesteit,’ stelde deze hem voor.
‘Kapitein?’ vroeg Napoleon koel. En toen voegde hij er met scherpe stem aan toe, alsof hij een berisping wilde geven: ‘Wie heeft u tot kapitein gemaakt?’
Deze toon en vraag die een ander wellicht van zijn stuk zouden hebben gebracht, maakten Surcouf echter niet in het minst in de war. Hij antwoordde rustig, maar met een welsprekender blik dan de deemoed geëist zou hebben: ‘Frankrijk niet, sire, maar het gebruik op zee. Frankrijk gaf me geen schip; en toen heb ik er een genomen en werd vanaf dat ogenblik kapitein genoemd. Zij die me met dit woord eren, weten misschien geen ander dat hun passend lijkt; want de tijd waarin het voldoende was iemand eenvoudig citoyen (burger) te noemen, is voorbij.’
Hij had de uitval van de keizer gepareerd en hem daarvoor tegelijkertijd twee stoten toegediend. Dat die goed waren aangekomen, bleek wel uit het kleine rimpeltje dat zich boven de neus van Napoleon vormde.
‘Verlangt u terug naar die tijd?’ vroeg deze met die kortheid die hij gewoonlijk gebruikte als hij een ander in het diepst van diens ziel wilde kijken.
De vraag was lastig, maar Surcouf antwoordde rustig: ‘Ik verlang vooral het geluk van mijn vaderland. In die tijd was Frankrijk niet gelukkig; moge het nu anders worden.’
‘Wat verstaat u onder het geluk van een volk, in het bijzonder het geluk van de Franse natie?’ vroeg Napoleon met een superieur lachje.
‘Niets anders dan wat ik onder het geluk van de mensheid versta: inwendig en uitwendig welzijn.’
‘En wat is daartoe vereist?’
‘Een vredig bewind en ruim baan voor alle rechtschapen voortbrengselen van de geest en de handen.’
‘En als dit vreedzaam bewind niet mogelijk is?’
‘Dan moet men het afdwingen door waardige middelen die verstandig en met kracht moeten worden toegepast. Geen vrede zonder voorafgaande strijd.’
‘Houdt u de kaperij ook voor een van die waardige middelen?’ vroeg de keizer glimlachend.
‘Nee,’ luidde het oprechte antwoord. ‘Er zal een tijd komen die deze beklagenswaardige inrichting zal veroordelen en alle zeevarende naties zullen zich verenigen om ze af te schaffen. Ikzelf ben kaper, maar zonder dat mijn geweten mij veroordeelt, want ik heb er altijd naar gestreefd bij mijn doen en laten alle hardheid te vermijden en het zo aan te leggen dat het een zegen voor goede mensen werd. Ik mag me vrij voelen van schuld en onrecht, want ik ben immers de man die zich kromt onder de voet van de vijand, de worm aan wie niet het gebit van de leeuw of de klauwen van de beer zijn gegeven.’
‘Maar dan toch wel een zeer imponerende worm,’ kon Napoleon niet nalaten op te merken. ‘We hebben af en toe van u gehoord. Waarom komt u niet bij de marine?’
‘Omdat de marine niets van mij wilde weten.’
‘Misschien heeft ze haar oordeel gewijzigd. U moet daarnaar maar eens navraag doen.’
‘Wie mij de deur wijst, kan niet verwachten dat ik zal vragen om toch weer te mogen binnenkomen. Men heeft me weliswaar laten merken dat men met mijn kleine successen tevreden is; ook hebben andere landen me soms aanbiedingen gedaan, maar ik heb geen reden om verandering in mijn denkwijze aan te brengen. Ik heb voor mijn vaderland gevochten hoewel het mij van zich heeft afgestoten; ik zal het trouw blijven, nu en altijd, ook als het me niet anders zal bieden dan het tot dusver heeft gedaan.’
‘De vermeende ondank van het vaderland is reeds voor velen een aansporing geweest tot grote daden. Ook u zult u niet hoeven te beklagen. Men zegt dat u een proces voert.’
‘Men onthoudt me op mijn eerlijke wijze verworven eigendom dat ik moet gebruiken ten bate van hen die op geen andere hulp kunnen rekenen.’
‘Ik ben overtuigd dat u gerechtigheid zult vinden. Ik zie hier kaarten liggen. Heeft zijne excellentie beslag gelegd op uw ervaringen ?’
‘Ik had het geluk een paar kleine dingen te mogen beantwoorden.’
‘Die voor mij toch van grote betekenis waren,’ vulde de minister aan. ‘Kapitein Surcouf is de man tot wie men zich moet wenden als men iets wil weten over onze Indische aangelegenheden.’
‘Ook ik interesseer me zeer voor die aangelegenheden,’ merkte de keizer op. ‘Ik zal u het passende uur voor een bespreking laten meedelen.’
Met een beweging van de hand gaf hij het teken dat Surcouf gaan kon.
Een paar dagen later was l'oncle Carditon niet weinig verbaasd toen voor zijn deur een rijtuig stilhield waaruit een adjudant van de keizer stapte. Deze vroeg naar kapitein Surcouf en toen hij hoorde dat deze niet aanwezig was, beval hij de waard hem te zeggen dat zijne majesteit genegen was hem morgen om het middaguur te ontvangen.
Het rijtuig was allang weer vertrokken toen de goede oncle Carditon nog altijd met open mond voor de deur stond. Wat een eer voor zijn auberge! Dat moest hij dadelijk aan zijn stamgasten vertellen hoewel hij daarvoor eigenlijk helemaal geen tijd had.
De volgende dag stond Surcouf een paar minuten voor het aangegeven uur in de Tuilerieën en werd precies om twaalf uur naar de keizer gebracht. Deze ontving hem in dezelfde kamer waarin Robert Fulton zijn mislukte audiëntie had gehad. De Corsikaan wierp een doordringende blik op de trotse gestalte van de man uit Saint-Malo (Surcoufs geboorteplaats) en beantwoordde diens diepe buiging met een nauw merkbare hoofdknik.
‘Kapitein Surcouf,’ begon hij, ‘ik heb me over uw aangelegenheid ontfermd. Men zal u het bedrag waarover u procedeert, uitbetalen zodra u het verlangt.’
Hij zweeg alsof hij verwachtte een stortvloed van dankwoorden te vernemen. De zeeman zei echter eenvoudig: ‘Sire, ik dank u. Ik had Frankrijks rechters voor zo rechtvaardig gehouden dat mijn aangelegenheid uwe majesteit niet tot last had hoeven te zijn.’
‘Ik begrijp u niet,’ zei de keizer snel. ‘Uw aangelegenheid is door mij weliswaar sneller, maar geheel met hetzelfde resultaat in orde gemaakt waarmee de rechterlijke uitspraak bekroond zou zijn geworden. Zo is het ook met het door u op de Engelsen veroverde fregat waarvan de waarde intussen werd getaxeerd. Neem deze portefeuille. Ze bevat precies het bedrag dat u te vorderen hebt.’
Hij greep naar de portefeuille die op een tafeltje naast hem lag, en reikte hem deze aan. Surcouf nam die met een dankbare buiging aan en zei: ‘Ik dank u nogmaals, majesteit. Op deze wijze ben ik ontheven van een langer werkeloos verblijf in Parijs en kan ik terugkeren naar de vervulling van mijn plichten.’
‘U wilt Frankrijk weer verlaten?’
‘Ja.’
‘Nu alle havens geblokkeerd zijn en geen schip kan uitlopen?’
‘Sire,’ zei Surcouf glimlachend, ‘ik ben binnengelopen ondanks de blokkade en ik zal ook weer uitlopen.’
‘Eh bien! Kan ik een wens van u vervullen?’
‘Er zijn zelfs twee wensen die ik uwe majesteit wilde voorleggen. De eerste betreft mijn brave luitenant Bert Ervillard. Hij is ondanks zijn jeugd een der flinkste zeelieden die ik ken. Ik heb nog geen vijandig schip betreden zonder het te hebben overmeesterd, en hij is degeen die al mijn overwinningen heeft helpen bevechten.
Hij zou Frankrijks marine van groot nut zijn.’
‘Wil hij u verlaten?’
‘Hij weet er niets van dat ik aan uwe majesteit voor hem een schip vraag.’
‘Hij zal het fregat krijgen dat hij met u van de Engelsen heeft afgenomen. En uw tweede wens?’
‘Die betreft mijn zeilmeester. Het is een Duitser en hij behoort tot de twaalfduizend Hessen die voor Engeland in Noord-Amerika moesten bloeden. Hij wilde echter niet tegen de Unie vechten en vluchtte. Omdat het hem als deserteur niet mogelijk was naar het vaderland terug te keren, verloor hij zijn verloofde en een niet onaanzienlijk vermogen. Ook moest hij horen dat zijn ouders gestorven waren zonder dat hij hun de ogen had mogen toedrukken. Hij werd zeeman, bevoer alle zeeën, werd door de beruchte kapitein Shooter geprest en wist toen te ontkomen naar mij waarbij hij mij de Eagle in handen speelde. Sindsdien heeft hij Frankrijk vele diensten bewezen, want bij ieder vijandelijk schip dat ik nam, stond hij steeds vooraan. Hij verlangt er hevig naar terug te keren naar zijn vaderland en heeft me dringend verzocht uwe majesteit zijn verzoek om uw allerhoogste voorspraak voor te leggen.’
‘Kapitein, ik heb in het vaderland van deze man niets te bevelen, maar om uwentwille zal hij naar huis mogen terugkeren. Ik zal deze wens aan de betreffende instantie doorgeven; maar daarbij zal hijzelf een verzoekschrift aan de regering van zijn vaderland moeten richten, en ik ben overtuigd dat dit verzoekschrift niet zal worden afgewezen. Bent u tevreden?’
‘Ik gevoel de genade van uwe majesteit met hartelijke dankbaarheid.’
‘En hebt u zelf geen wens?’
‘Sire, geef mijn vaderland de vrede die het nodig heeft; geef het wat het nodig heeft om gelukkig te zijn, dan is mijn vurigste wens vervuld.’
‘U verlangt voor uzelf niets en voor uw vaderland toch meer dan ik misschien kan geven. Men moet zich zien aan te passen aan het lot. Ieder moet naar krachten bijdragen tot het welzijn van het vaderland. Uzelf hebt schijnbaar genoeg gedaan, maar er is een werkkring waarin u nog meer kunt presteren. Moet die voor u gesloten blijven?’
‘Majesteit, deze vraag maakt me gelukkig, maar toch moet ik met een bitter “ Ja ” antwoorden.’
‘Waarom?’
‘Ik ben een zeeman, een krijger, maar ik zal nooit een krijgsknecht kunnen worden. Ik beklaag de veldheer die de oorlog alleen maar om de overwinning voert; oorlog is een treurige noodzakelijkheid; hij moet worden gevoerd als een groot doel het vereist en slechts zo dat dit doel ook bereikt wordt. Als dat niet het geval was, dan zou ik als officier mijn ontslag vragen of nemen.’
‘Ah, ik zie dat ik me niet in u vergist heb! U zult me raad geven zoals indertijd in Toulon!’
‘Ik ben niet geroepen tot raadgever van een keizer. Tegen burger kolonel Bonaparte kon ik zonder aarzeling spreken, nu mag ik echter alleen maar aan de redenen denken die me weerhouden bij de marine te gaan en me dwingen een corsaire (kaper) te blijven.’
‘Surcouf, u kunt spreken, u móét zelfs spreken. Ik zal uw openhartigheid aanvaarden zonder toornig te worden. U weet dat ik van plan ben in Engeland te landen.’
‘Ik weet, sire, dat u uw troepen bij Boulogne samentrekt; maar ik weet evengoed dat deze troepen niet naar Engeland zullen komen.’
‘O, dat is een boute bewering!’
‘Mijn bewering berust op goede gronden. Waar heeft Frankrijk de zeelui die ons de weg naar Engeland kunnen openen door de Engelsen van onze geblokkeerde havens te verdrijven en hun vloten in de grond te boren? Waar zijn de schepen die daarvoor nodig zijn? Er zijn vele jaren voor nodig, jaren van vrede, om Frankrijks zeemacht te doen genezen van de wonden die geslagen zijn. Frankrijk moet met alle andere naties in vrede leven om zich te kunnen voorbereiden voor de grote slag waarmee het Engelands overmacht moet verdeemoedigen, want Frankrijk heeft geen andere vijand dan alleen deze ene: Engeland. Och sire, waarom hebt u Robert Fulton afgewezen? Zonder voor profeet te willen spelen, beweer ik dat binnen enkele jaren de stoom de grootste schepen over alle zeeën zal doen varen. En dan zult u betreuren de gelegenheid te hebben gemist om de machtigste monarch te zijn.’
‘Och wat, Fulton is een dromer en zijn dromerijen schijnen aanstekelijk te werken, want ze hebben zich zelfs van uw hoofd meester gemaakt.’
‘Uwe majesteit heeft me gevraagd te spreken en u kunt ervan overtuigd zijn dat ik niets zeg als ik van de waarheid ervan niet helemaal overtuigd ben. Ik ben geen hoveling, maar een nuchter zeeman, en als ik al fantasie zou bezitten, dan wil ik die alleen nu benutten om te denken dat ik nog tot burger kolonel Bonaparte spreek. Ik word niet door baatzuchtige belangen gedreven, want ik zal naar Indië terugkeren waar honderden mij nodig hebben. Mijn schip is de kleine Faucon; ook ik wil klein blijven, maar ik heb iets van de valk over me: ik moet me vrij kunnen bewegen, en mijn vlucht moet alleen van mijn eigen wil afhankelijk zijn. Ik ben een slechte ondergeschikte.’
De keizer had rustig geluisterd. Niets in zijn gelaat verried wat hij bij Surcoufs woorden dacht. Maar nu speelde er een fijn lachje om zijn lippen en hij zei bijna schertsend: ‘Surcouf, uw vaderland is het ruwe Bretagne en u bent een echte zoon ervan: krachtig, open, vermetel, gelovig, trouw en daarbij een klein beetje onhoffelijk en zelfs niets ontziend. Maar burger kolonel Bonaparte heeft ééns welgevallen aan u gevonden en wenst nu een half uurtje met u te praten. Volg me!’
Hij liep voorop en de kapitein liep achter hem aan, een ander vertrek binnen.
Er was een vol uur sindsdien verlopen en van minuut tot minuut liet l'oncle Carditon zich aan de deur zien om de kapitein maar dadelijk te kunnen ontvangen. En hoe langer het duurde, des te blijder straalde het gezicht van de waard; want wat was het een eer voor zijn auberge dat zijn gast de kostbare tijd van de keizer zo lang in beslag mocht nemen!
Eindelijk dan keerde Surcouf terug. Zijn gezicht stond zeer ernstig, maar hij knikte l'oncle Carditon toch vriendelijk toe en begaf zich daarnaar naar zijn kamers. Ervillard en Holmers hadden op hem gewacht; ze kwamen dadelijk om de uitslag van de audiëntie te horen.
‘Was u zo lang bij de keizer?’ vroeg de luitenant.
‘Inderdaad, kapitein!’
‘Hè? Hoe? Welke kapitein bedoelt u?’
‘Fregatkapitein Bert Ervillard die ik bij deze hartelijk feliciteer!’
Ervillard begreep het niet voordat Surcouf hem uitvoerig had verteld van zijn benoeming. Maar de indruk was een ander dan hij had gedacht.
‘Komt u ook bij de marine?’ vroeg de luitenant.
‘Nee, ik ga naar Indië terug.’
‘Dan ga ik mee! Ik blijf bij u! Ze mogen hun fregat houden.’
‘Dat zullen we nog wel zien. Overigens heeft de keizer me hoogst eigenhandig er het prijsgeld voor betaald. We zullen eens kijken hoeveel het is.’
Napoleon had keizerlijk gehonoreerd en toen Surcouf zei dat ook over zijn proces reeds gunstig beslist was, verdubbelde zich hun vreugde waaraan ook Holmers van harte deelnam.
Surcouf reikte hem de hand. ‘Zeilmeester,’ zei hij, ‘ook voor u staan de zaken goed. U zult kunnen terugkeren naar uw vaderland, want de keizer wil uw verzoek bepleiten.’
De Duitser liet zijn vreugdetranen de vrije loop. Ook de anderen waren geroerd en Surcouf bekende: ‘Vandaag heb ik een strijd tussen eerzucht en trouw aan mijn principes moeten leveren. De keizer gaat niet naar Engeland; ik geloof veeleer dat zijn voorbereidingen Oostenrijk en Rusland gelden. Ik zou het bevel moeten voeren over een eskader in de Middellandse Zee, maar ik heb het afgeslagen omdat ik in Engeland de enige vijand van Frankrijk zie en tegen geen andere mogendheid zal vechten.’
‘Dus hij heeft u zeker wel woedend uw congé gegeven?’ vroeg Ervillard nu.
‘Nee, hij was zeer genadig. Hij bezit een grote geest en is een geweldig genie, maar hij zal ten onder gaan omdat hij zijn doel op een volkomen verkeerde weg zoekt.’
De volgende dag werd l'oncle Carditon opnieuw uit zijn evenwicht gebracht, want er verschenen verscheiden equipages waaruit rijk geüniformeerde heren stapten. Ze lieten zich de kamers van Surcouf wijzen en een half uur later vertelde de waard aan al zijn gasten buiten adem dat kapitein Surcouf van de keizer het kruis van het legioen van eer had gekregen en ook nog een degen die fonkelde van de kostbaarste stenen. Welke eer werd er opnieuw aan zijn herberg bewezen! Er waren grote en zelfs heel grote hotels waarin geen enkele gast de gouden ster met vijf punten en een eredegen had ontvangen!
Een week later reisde Surcouf naar Brest. Het gelukte hem de Engelsen voor de gek te houden en met zijn Faucon de l'Equateur in zee te steken.
Bert Ervillard ging alleen maar tot Brest mee; hij had toegegeven aan het onzelfzuchtige aandringen van zijn vroegere kapitein en besloten het commando over het fregat op zich te nemen.
Zeilmeester Holmers bleef nog korte tijd in Parijs bij l' oncle Carditon tot hij het verlof ontving naar zijn vaderland terug te keren. Zijn kapitein had voor hem gezorgd.
Robert Surcouf heeft nog vele jaren de strijd tegen Albion met succes voortgezet. In 1827 is hij gestorven.
Napoleons ster ging onder in juli 1815 toen hij als gevangene op de Bellerophon naar Engeland werd gebracht. In het Kanaal ontmoette hij voor de eerste maal een stoomboot. Toen wendde hij zich tot Montholon die naast hem stond, en zei op zeer bedroefde toon : ‘Toen ik Fulton in de Tuilerieën de deur wees, heb ik mijn keizerskroon verspeeld!
En toen hij op Sint Helena, van iedereen verlaten en door de Engelse gouverneur Hudson Lowe voortdurend op de bitterste wijze gekrenkt, op zekere dag op een rots stond en zijn blik naar het noorden over de zee liet dwalen, legde hij de trouwe Bertrand zijn hand op de schouder en zuchtte:
‘Die Robert Surcouf had gelijk: Engeland was mijn enige vijand. De dappere kaperkapitein wist de juiste weg om deze vijand te overwinnen. Adieu, ma belle France!’